OMTRENT HET HERBERGZAAM MAKEN VAN HET BESTAAN
geschreven door Daan Van Speybroeck
kunstfilosoof en kunstcoördinator Radbout Universiteit
en UMC st. Radbout
Hoe komt het toch dat de schilderijen van Cécile van Hanja de indruk wekken dat er iets binnenstebuiten wordt gekeerd, soms zo sterk dat ze het als het ware zelf lijken te zijn? Waar het steeds om herkenbare ruimtes gaat, nu eens van binnen en dan van buiten getoond- de twee af en toe in elkaar overlopend-, maken de bijzondere, onverwachte kleuren dat er vervreemding optreedt. Zorgen deze laatste juist voor een aantrekkelijkheid van de doeken, te fris te uitgesproken, te heftig als ze zijn, schieten ze aan de realiteit voorbij. En dergelijk aantrekken en tegelijk opwerpen van een drempel, brengt een vruchtbare spanning in het werk. Daarenboven vangt het intensieve en subtiele lijnenspel onze aandacht, het neemt ons mee, maar ook hier sluit het ons tegelijk buiten. En de vaak voorkomende transparantie- de ruimtes- confronteert ons des te heftiger mee. Met dit alles botsen we steeds tegen de monumentale eigentijdse gebouwen, zoals gezegd van buitenaf of van binnenuit te zien en geïsoleerd uit hun grootstedelijke omgeving. Deze ervaring van niet meer te weten waar we staan, van hoe we het hebben, die ons als kijker overkomt, wordt pertinenter door het ons in ons eentje voor de doeken te bevinden en er zo mee geconfronteerd te worden.
Want verder is er nooit iemand op het schilderij te zien: iemand die ons een houvast, een referentiepunt of een ankerplek zou kunnen bieden, kortom om ons van enige steun en toeverlaat te zijn.
Is het dan ook dat alles samen niet, de herkenbare ruimte samen met haar ongenaakbaarheid als een vervreemdende beleving, dat de ervaring van een binnenstebuiten gekeerde wereld oproept?
Op het gevaar af te psychologiseren, werkt het verhelderend de kinderjaren van Cécile van Hanja hierbij te betrekken, eraan te refereren.
Geboren in Bastia,op Corsica, woont ze een tijd in Monaco tot ze daar in 1972 vertrekt, naar een land waar alles anders is : Nederland.
Zelf spreekt ze in dit verband van een 'verloren territorium; mijn vaderland'. Dit anders zijn raakt onontwarbaar verstrengeld met de herinnering aan deze breuk; meer zelfs, het is in de loop der jaren, hoe dan ook, het haar eigene is geworden, en is aldus, gaandeweg, mede constituerend geweest voor de persoon die ze thans is en voor haar kunstenaarschap.
En leven is voor Cécile van Hanja een zich bewegen op dergelijk breukvlak, is een zoeken naar een geëigende omgang met dergelijke dubbelheid.
Daarin schuilt de drijvende kracht voor en van haar kunst; het is een soort onontkoombare drang, in haar kunst vorm gegeven.
Had zij zelf niet over haar vaderland? Haar oeuvre lijkt een uitval naar voren: het zoeken, ja bewerkstelligen van een verhevigde confrontatie met, bijna een schreeuw om wat voor haar verloren is gegaan. En dit moet zoniet zijn uitdrukking krijgen, dan toch zijn aanknopingspunt vinden in een wereld van mannen: van architectuur, min of meer verzakelijkt en strak, objectiverend, vooral van de buitenkant gezien. En zelfs waar het om binnenruimtes gaat, blijft de strakke architectuur domineren en lijkt er nauwelijks beschutting te worden geboden.
Ongenaakbaar dus en tevens heel desolaat. Intussen zijn het de bijzondere kleuren, ongewoon, vief, helder en heftig, die op een sterk verlangen duiden, die iets willen forceren, die de koele en verstrakte wereld warmte trachten te geven. Maar die machteloos staan daar waar het het verlorene betreft, zonder daarom, in een voortdurend pogen tot het creëren van herbergzaamheid- deze van het verloren, mythisch geworden vaderland. Van de intimiteit van een 'moederland', waarmee we landelijke gebouwen, dicht bij de natuur en naar nostalgie neigend, associëren, is hier geen spoor. Dit zou als een valse noot klinken.
Neen, het zijn de fabelachtige kleuren, de wereld binnenstebuiten kerend, die zich doen gelden als remedie voor een veelbetekenende omgang met het fatum, het eigen lot.
“ABOUT MAKING EXISTENCE HOSPITABLE
written by Daan Van Speybroeck
philosopher of art and art coordinator at Radboud University
and Radboud UMC”
What is it that makes Cécile van Hanja’s paintings suggest that something is being turned inside out, sometimes so strongly that they seem to be the embodiment themselves? While these always involve recognizable spaces, shown sometimes from the inside and then from the outside - the two occasionally merging - the extraordinary, unexpected colors lead to a sense of alienation. Do these latter ones precisely provide an attractiveness to the canvases, too fresh, too pronounced, too intense as they are, overshooting the reality? And such an attraction while simultaneously presenting a barrier, brings a fertile tension in the work.
Furthermore, the intensive and subtle interplay of lines captures our attention; it draws us in, yet at the same time, excludes us. And the often-present transparency - the spaces - confronts us even more intensely. With all this, we continuously collide with the monumental contemporary buildings, seen as said from the outside or from within and isolated from their metropolitan environment. This experience of no longer knowing where we stand, of how we feel, which comes across to us as viewers, becomes more pertinent by finding ourselves alone in front of the canvases, thus being confronted with them.
Because there is never anyone else visible in the painting: someone who could offer us a foothold, a reference point, or an anchorage, in short, to provide us with any support and solace.
Could it then be that all of this together, the recognizable space together with its impregnability as an alienating experience, evokes the sensation of an inside-out world?
At the risk of psychologizing, it is enlightening to involve Cécile van Hanja’s childhood in this, to refer to it. Born in Bastia, on Corsica, she lived in Monaco for a while until she left there in 1972, to a country where everything is different: the Netherlands.
In this regard, she speaks of a “lost territory; my homeland.” This difference becomes inextricably intertwined with the memory of this rupture; moreover, over the years, it has somehow become her own, gradually becoming constitutive for the person she is now and for her artistry.
For Cécile van Hanja, life is navigating such a fault line, seeking an appropriate way to deal with such duality. In it lies the driving force for and of her art; it is a kind of inexorable urge, given form in her art.
Had she not spoken about her homeland herself? Her oeuvre seems to be an outburst forward: the quest, indeed the achievement of an intensified confrontation with, almost a cry for what has been lost for her. And this must, if not find its expression, then find its point of contact in a world of men: of architecture, more or less objectified and strict, objectifying, seen mainly from the outside. And even when it comes to indoor spaces, strict architecture remains dominant, offering hardly any shelter.
Inaccessible, therefore, and at the same time very desolate. Meanwhile, it is the special colors, unusual, vibrant, bright, and intense, that indicate a strong desire, seeking to force something, attempting to give warmth to the cool and rigid world. But they stand powerless where the lost is concerned, without, in a continuous effort to create hospitability - that of the lost, mythicized homeland. There is no trace here of the intimacy of a ‘motherland’, which we associate with rural buildings, close to nature and leaning towards nostalgia. This would sound like a false note.
No, it is the fabulous colors, turning the world inside out, that assert themselves as a remedy for a significant interaction with fate, one’s own destiny.
“À PROPOS DE RENDRE L’EXISTENCE HOSPITALIÈRE
écrit par Daan Van Speybroeck
philosophe de l’art et coordinateur artistique à l’Université Radboud
et au Radboud UMC”
Qu’est-ce qui fait que les peintures de Cécile van Hanja donnent l’impression que quelque chose est retourné à l’intérieur, parfois si fortement qu’elles semblent être elles-mêmes ? Bien qu’il s’agisse toujours d’espaces reconnaissables, parfois montrés de l’intérieur puis de l’extérieur - les deux se fusionnant parfois - les couleurs extraordinaires et inattendues conduisent à un sentiment d’aliénation. Ces dernières apportent-elles précisément une attractivité aux toiles, trop fraîches, trop prononcées, trop intenses qu’elles sont, dépassant la réalité ? Et un tel attrait tout en présentant simultanément une barrière, apporte une tension fertile dans l’œuvre.
De plus, l’interplay intensif et subtil des lignes capture notre attention ; cela nous attire, mais en même temps, nous exclut. Et la transparence souvent présente - les espaces - nous confronte encore plus intensément. Avec tout cela, nous entrons continuellement en collision avec les bâtiments contemporains monumentaux, vus comme dit précédemment de l’extérieur ou de l’intérieur et isolés de leur environnement métropolitain. Cette expérience de ne plus savoir où nous en sommes, de comment nous nous sentons, qui nous vient en tant que spectateurs, devient plus pertinente en nous retrouvant seuls devant les toiles, et donc en étant confrontés à elles.
Car il n’y a jamais personne d’autre visible dans la peinture : quelqu’un qui pourrait nous offrir un point d’appui, un point de référence ou un ancrage, bref, pour nous fournir un soutien et un ré.